Drie kwartier voor de geplande afvaart van de boot gaan we naar de kade. Ruim een uur eerder hadden we te verstaan gekregen dat een halfuurtje voor vertrek de poort open zou gaan en dat we niet hoefden te reserveren, maar we zien tot onze schrik al een gigantische rij wachtende auto’s. Er is gelukkig nog plek, maar we hadden geen kwartier later moeten komen. Het inschepen gaat op z’n Tunesisch. Chaotisch. Ik moet een auto die van rechts komt – kennelijk een abonnementhouder – voor laten gaan, maar die moet halverwege de oprit vol in de remmen, waardoor onze aanloop ook niet helemaal zonder horten en stoten gaat. De oprit wordt gewoon gedeeld met voetverkeer, dus da’s oppassen geblazen. Eenmaal op de boot is het aanschuiven en ineens baal ik er van dat ik van onze vaste verhuurder deze keer een extra dikke auto heb meegekregen. Stukje klantenbinding. Gelukkig kijken ze bij de verhuur niet op een krasje meer of minder, want geheel zonder kleerscheuren zijn we er geloof ik niet vanaf gekomen. Ik meen tenminste het autoportier van onze buurman in het portier van onze huurauto te herkennen, maar ik geef toe dat dat inbeelding kan zijn. Later, wanneer we de auto terugbrengen in La Marsa, komt de wagenparkbeheerder na een plichtmatig rondje rond de voor ons uitstapje veel te dikke auto, met een brede grijns het kantoortje binnenlopen en zegt ie “nou zullen we het maar weer door de vingers zien deze keer”. Ik denk dat ie een grapje maakt, maar zeker weten doe ik het niet. Maar nu gauw terug naar Kerkennah.
Na vijfenzeventig minuten varen leggen we aan op Kerkennah, waar het ontschepen nog chaotischer verloopt dan het inschepen. Daar werden nog wat aanwijzingen gegeven, maar bij het ontschepen is het ieder voor zich, God voor ons allen. De gemoederen raken zodanig verhit dat op de kade een paar mensen mekaar in de haren vliegen. Het zal vast ook te maken hebben met de Ramadan. Hoe langer die duurt, hoe chagrijniger mensen er van worden.
Op maandag maken we eerst een toer over het eiland. Het is idyllisch. Hier en daar en klein dorpje omringd door olijfboomgaarden en wat dadelpalmen. En verder rust, rust en nog eens rust. Vooral op maandag is Kerkennah helemaal uitgestorven. Er zijn maar weinig mensen buiten. Hier en daar zien we een familie, op weg naar opa en oma om daar het begin van het Suikerfeest te vieren. Terug in het hotel gaan we naar het strand. Ook daar rust. We huren een paar ligstoelen en relaxen. Ik ga zelf nog even het water in. En da’s tamelijk uniek. Vind het zeewater meestal te koud, maar hier op Kerkennah kun je een paar honderd meter de zee in lopen zonder dat je haar nat wordt – niet dat ik daar nu direct wakker van zou liggen - en dat betekent ook weer dat het water makkelijk opgewarmd raakt. En dan, in de late namiddag zien we vanaf ons balkon de zon in de zee zakken. T’is mooi op Kerkennah.
Dinsdagmorgen beginnen we de dag actief. We maken een wandeling langs het strand richting Borj El Hissar. Een in de zestiende eeuw door de Spanjaarden gebouwd fort. Het blijkt hermetisch afgesloten. Ik probeer nog langs de vestingwal naar boven te klauteren om een beter vergezicht te krijgen over het eiland, maar ik kom niet ver. Ik zie wel dat een paar honderd meter verder onze strandstoelen naar ons liggen te lonken, dus we gaan maar gauw terug. Net op tijd voor een plekkie onder een parasol. Het Grand Hotel blijkt namelijk het epicentrum van Kerkennah te zijn. Behalve een paar hotelgasten uit Tunis, komt heel Kerkennah naar het strand bij het Grand Hotel. Gelukkig is er op het strand en in het water genoeg plek voor iedereen. Het is gezellig. Er wordt volop gebadderd, een spelletje strandtennis gespeeld en kinderen voeren een dansje op voor oma. In het strandrestaurant is het rond lunchtijd dringen geblazen. Bij zo veel drukte slaan de stoppen in de keuken volledig door, wat betekent dat we even op onze salade en onze pizza moeten wachten. Maar we hebben geen haast.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten